Home
  DataMap
  Limburgse Gemeenten
  Teuten
  GP Online
  Links
  Zoeken
  Gastenboek
  Contacteer ons
Welkom bij Geneapage Noord-Limburg
   

Limburgse teutenfamilies

Het teutenbedrijf, dat in de 16e eeuw in de Limburgse Kempen ontstond, hield stand tot de eerste decennia van de 20e eeuw. Een teut was een rondreizende handelaar die - meestal in kleine compagnieën - naar de omliggende landen trok om er handel te drijven. Zij verbleven in hun handelsgebied van begin maart tot december en keerden dan voor een seizoen van rust naar hun dorp terug.

Vanwaar komt de naam?
De etymologie van het woord 'teut' is onzeker. Een etymologische verklaring voor de naam werd onder meer gezocht in het feit dat zij onder andere in Duitsland, het land van de Teuten of de Teutonen handel dreven. Anderen menen dat het komt van het woord tuitelen, hetgeen ruilen of versjacheren betekent. Volgens de Kempische dialectologen en toponymisten kan het woord Teut wellicht worden afgeleid van twee werkwoorden: tijgen (gotisch: tuchan) wat trekken betekent. Teut wil in dit geval zeggen: hij die trekt. Een tweede verklaring is mogelijk een afleiding van het woord "tuiten" of "toeten", wat in dit geval op een hoorn blazen betekent. De Teuten gebruikten weliswaar geen hoorn, maar een soort schalmei om hun komst aan te kondigen. Naast etymologische verklaringen zou het woord aan de geheimtaal van de Teuten ontleend kunnen zijn.

Ambulante handel
De hoofdactiviteit van de teuten bestond erin om vanuit een vaste woonplaats die zij zich in hun handelsgebied hadden gekozen, de verspreide bewoners op het omliggende platteland hun diensten en waren aan te bieden in een tijd dat men daar geen winkels aantrof. Het assortiment koopwaar dat zij aanboden was slechts in de stad te koop.

Naar gelang hun specialiteit onderscheidde men in de teutenhandel :

- "koperteuten" of "goorteuten" : koperslagers en ketellappers, die niet alleen beschadigde potten en pannen herstelden, maar ook nieuwe koperwaar verkochten;

- "snyders" - ook wel "dierenlubbers" genoemd - die zich specialiseerden in het castreren van paarden, varkens, stieren en schapen. Soms dreven zij ook handel in deze dieren, zodat zij het beroep van veekoopman koppelden aan dat van veearts. Vaak was het uitoefenen van het "snyden" slechts een nevenactiviteit, die gemakkelijk toegang verschafte tot de boerderijen. Door het dagelijkse contact met de boerenbevolking bekwaamden sommigen zich in de verkoop van (klaver)zaden.

- "gleisteuten", die aardewerk verkochten;

- "textielteuten" of "tafteuten" : handelaars in beddengoed, Brabantse kant, hoofdkussens, vilten hoeden, blauwe kielen, kousen, Mechels laken, linnen en katoenen weefsels, gordijnen, garen, naalden...

- "haarteuten" die het haar van jonge boerendochters opkochten en het aan pruikenmakers in de steden verkochten.

Kempense afkomst
Het verschijnsel van de teutenhandel kwam alleen in de Kempen voor en dan nog bijna uitsluitend in het Limburgse deel ervan. Het kerngebied lag tussen de gemeenten Lommel, Achel-Hamont-Bocholt en Hechtel.

Werk in het buitenland, rust thuis
De meest karakteristieke trek van de teuterij was de afwisseling tussen werk ver van huis met daarna het verblijf van enkele maanden in familiekring. De teuten waren dus geen emigranten of avonturiers die hun geluk in het buitenland zochten, integendeel, de band met de thuishaven was erg sterk. Gaandeweg kochten de teuten huizen in hun werkgebied, vaak met winkel, zodat zij tijdens het werkseizoen een permanente vestigingsplaats hadden. Toch vestigden slechts enkelen zich definitief in hun werkgebied.

Organisatie in kleine compagnieën
De teuten organiseerden zich al vroeg in kleine gezelschappen : één à twee teuten, meestal van hetzelfde dorp en vaak van aanverwante families, bundelden hun krachten om samen vanuit een bepaalde plaats hun beroep uit te oefenen. De voorwaarden werden onderhands of notarieel vastgelegd en de regels bepaalden ook de inbreng in de zaak, de verdeling van de winsten en de opname van nieuwe leden. Ieder teutengezelschap had zijn eigen gebied. Onderlinge concurrentie kwam amper voor.

Deze "buitengaanders" verrijkten zich dus elders en richtten in de 19de eeuw in hun dorpen vaak de eerste burgerhuizen op. Ze waren ook door andere investeringen voor het bouwkundige erfgoed van belang. Vele teutenfamilies financierden immers de bouw van bedehuizen, kloosters en scholen. De Napoleonsmolen in Hamont (Molenpaadje zonder nummer), werd opgetrokken dankzij de beleggingen van plaatselijke teutenfamilies. In het zuidelijker gelegen Peer waren er eveneens Teuten, doch hun aantal was er evenwel veel kleiner dan in de gemeenten Lommel, waar in verhouding tot het totale aantal inwoners het grootste aantal Teuten waren, Hamont, Achel, Neerpelt, Overpelt en Sint-Huibrechts-Lille.

Het aantal Teuten verminderde door de moeilijkheden die de diverse naties in de 19de eeuw de handel aandeden, door de door naburige landen aan de Teuten opgelegde verplichting zich definitief in hun werkgebied te vestigen, door de opkomst van het winkelbedrijf en door de ontsluiting en urbanisatie van het agrarische platteland. De Eerste Wereldoorlog betekende door de afsluiting van de Nederlandse grens de economische doodsteek voor de laatste Teuten. Enkele bekende teutenfamilies waren: Ballings, Claes, Daniëls, Feyen, Joosten, Lenders, Rijcken, Driesen, Van Winkel, Theunissen en Spaas uit Hamont, Simons uit Achel, Hanegreefs en Van Vlerken uit Lommel, Truyens uit Neerpelt, Ceelen, Kerkhofs, Klok, Linders, Reyners, Van de Weijer en Dries uit Sint-Huibrechts-Lille.

Op GeneaPage vind je enkele teutenfamilies terug, families met rondtrekkende kooplui die vanuit de Kempen naar Holland, Friesland, Overijssel, Lotharingen of het Rijnland trokken om daar handel te drijven. Zij verbleven in hun handelsgebied van maart tot december en brachten dan een seizoen van rust in hun Kempische woonplaats door.

Limburgse teutenfamilies... een selectie

Kwartierstaat van Joannes Marianus LINDERS (°19-11-1845) uit Sint-Huibrechts-Lille en teut te Dordrecht (Z.-H., NL)

Kwartierstaat van Hubertus Josephus LINMANS (°16-04-1898) uit Eksel, "buitenlands koopman".

Kwartierstaat van Ludovicus Theodorus WITTERS (°07-10-1882) uit Eksel en teut te Leiden (Z.-H.,NL)